INTERVIEW DAGBLAD TROUW – Vijftigers van nu, geboren rond 1965, hebben opvallend vaak dezelfde: ze willen zelf beslissen, eigen morele oordelen vellen, niet onderworpen zijn aan gezag van anderen. Bevrijdend? Zeker, al hangt er wel een prijskaartje aan die ik-mentaliteit, ontdekte schrijver en hoogleraar in Berlijn Jan Konst.
Een herfstbui valt met bakken uit de hemel als de gedachten van Jan Konst veertig jaar teruggaan in de tijd. Hij zit in een koffietentje in de Utrechtse wijk Lombok, pal tegenover de Antonius van Paduakerk. Konst zet een bril op zijn neus om de stortregen beter te bekijken. Terwijl hij zijn blik op de druppels richt, begint hij te vertellen over het beeldbepalende gebouw waarvan de klokkentoren ver boven de wijk uitsteekt.
Konst: “Toen ik begin jaren tachtig in de schaduw van die kerktoren een studentenkamer betrok, kreeg ik als gedoopt katholiek nog een brief van het parochiehoofd: ook ik was welkom om de heilige mis bij te wonen.” Het mocht niet baten. “Niks mee gedaan.”
Hij bleek niet de enige voor wie het oude verhaal geen kracht meer bezat. Met hem lieten leeftijdsgenoten massaal het geloof versloffen. Inmiddels roepen de klokken van de Paduakerk al enige tijd geen kerkgangers meer op. Het bedehuis is ‘onttrokken aan de eredienst’, zoals dat heet.
Petite Histoire
Jan Konst (Utrecht, 1963) haalt het verhaal ook op in zijn nieuwe boek Na de revolutie. Kind van de jaren zeventig. Konst, die van huis uit neerlandicus is (zie kader), stelt daarin in zijn jeugdjaren centraal.
Het boek verweeft zijn eigen biografie met die van de belangrijkste historische en sociologische ontwikkelingen in jaren zestig, zeventig en tachtig. Hij blijkt een vaardig schrijver, die de grote lijnen naadloos laat overgaan in de petite histoire van het eigen leven, steevast gekruid met treffende beelden. Het is, met andere woorden, het grote verhaal van ontzuiling, secularisering en individualisering teruggebracht tot de proporties van één familie en in het bijzonder één persoon: de schrijver zelf.
Zijn persoonlijke verhaal is, zo stelt Konst, óók het verhaal van talloze leeftijdsgenoten. De eigen ervaringen, merkt hij in de loop van zijn boek op, zijn tegelijk die van een ander. En die constatering leidt tot overpeinzingen. Hij schrijft: “Is ieder van ons uniek? Ja, uiteraard, want niemand is inwisselbaar. En toch… Soms lijkt het of we met elkaar hetzelfde leven leiden. Dat onze hoogstpersoonlijke ervaringen weinig meer zijn dan variaties op een en hetzelfde thema.”
Wat is de betekenis van het individu in die grote sociologisch-historische ontwikkelingen?
“Iedereen past zich aan sociale contexten aan, we maken deel uit van grote historische ontwikkelingen. Je zou kunnen denken dat mijn boodschap is dat het individu de speelbal is van de geschiedenis, dat er geen individualiteit is.”