Gevleugelde geschiedenis

Eindelijk! ‘Gevleugelde geschiedenis van Nederland’ ligt in de winkel. Het is een fraaie cultuurgeschiedenis van ons land, verteld aan de hand van vogels. Zo komt de papegaai van Johan de Witt aan bod, lezen we hoe de familie Van der Valk aan het toekan-logo kwam en heeft ook het vogelen al coronahobby een plaats.  

Het is alweer een tijd geleden dat Erik de Bruin van Ambo|Anthos uitgevers, aan mij vroeg om bijdrage te leveren. Een vogelende dominee, dat vond Erik wel wat voor mij: een theoloog die honderd jaar geleden drukker was met vogels dan met haarkloverijen over de juiste interpretatie van de Schrift.

Zodoende schreef ik het hoofdstuk over de hoogleraar theologie Adriaan van Veldhuizen. Hij was een ware apostel van het vogelevangelie. Voor het boek bezocht ik zijn kleinzoon, die nog altijd woont op het landgoed van ‘opa Adri’ in Tynaarlo.  

Schrijven voor dit bijzondere vogelboek leverde mij zoveel plezier op, dat ik halverwege de klus besloot om terug te keren naar de journalistiek. Het werk als woordvoerder, dat ik toen anderhalf jaar deed, bezorgde me maar half zoveel plezier. Inmiddels tik ik de vingers weer blauw. Zo kan schrijven dus een levensveranderende activiteit zijn.  

Ambo|Anthos uitgevers heeft er werk van gemaakt: ingenaaide katernen, harde kaft, tal van kleurenafbeeldingen, hoogwaardig papier. Een feest om doorheen te bladeren én te lezen. Een ultiem cadeau bovendien.

Interview Dilara Bilgic: ‘Leer je eigen vooroordelen inschatten’

De laatste tijd heb ik voor diverse media met jonge opiniemakers gesproken. Misschien wel het interessantste gesprek had ik met Dilara Bilgic, die een veelbelovende student is aan de VU en nu al meerdere (positief besproken) boeken op haar naam heeft staan.

Het doorbreken van hokjes en wij-zij-denken is haar grote doel. Daarbij past zij taalfilosofie gewoon in de praktijk toe. Want wie problemen wil oplossen, moet ook kijken naar de manier waarop taal werkt. 

Het resultaat van dit gesprek is te lezen in Filosofie Magazine

Interview met ‘jonge theoloog des vaderlands’ Tabitha van Krimpen – de Volkskrant

Waarom ziet ze geen reclame van kerken in haar sportschool of op instagram? Om de concurrentie aan te gaan met alle coaches bijvoorbeeld, waar mensen nu terechtkomen met hun levensvragen en burn-outs.

Voor de Volkskrant sprak ik met Tabitha van Krimpen, bedrijfskundige én theoloog. Ze vindt dat haar kerk een probleem heeft: te veel naar binnen gekeerd.

Juist haar generatie – Van Krimpen is 24 – zou er veel aan kunnen hebben, stelt ze. ‘Er is, juist ook door sociale media en het voortdurende scrollen op de smartphone, weinig ruimte voor verwondering en het ervaren van verbinding en schoonheid op een dieper niveau.’ 

Bladdert de Duitse herinnering aan de oorlog af?

Duitsland staat elk jaar op 8 mei stil bij ‘Kriegsende’, de dag waarop in 1945 de Wehrmacht capituleerde. Ooggetuigen zijn er zowat tachtig jaar na dato amper nog. Ik vroeg mij af: Verbleekt de herinnering?

Aanleiding voor mijn journalistieke zoektocht was een observatie van Geert Mak. Hij schreef jaren geleden over de Eerste Wereldoorlog: ‘Langzaam verschuift het gevoel, van verbondenheid naar rariteit. Ergens tussen de derde en vierde generatie, tussen de kleinkinderen – die de betrokkenen nog net kenden – en de achterkleinkinderen verandert de houding.’

Wacht de omgang met de Tweede Wereldoorlog dit lot ook? Eind 2021 en begin 2022 reisde ik, dankzij een onderzoeksbeurs van het Duitse Internationale Journalistenprogramme (IJP), een aantal weken door Duitsland en bezocht onder meer Buchenwald en de beruchte villa aan de Wannsee waar in 1942 werd besloten tot de Endlösung. Daar sprak ik ook met diverse historici en andere kenners over de kwestie.

Het artikel is hier te lezen in dagblad Trouw.

Waarom dit boek over Che Guevara?

Als recensent krijg je veel te verstouwen. Soms denk je: waarom is dit eigenlijk uitgegeven? Wat voegt het toe? Een nieuwe verzameling brieven van Che Guevara toont hem vooral als onverschrokken held van de revolutie, en slaat geregeld een hagiografische toon aan.

Deze recensie verscheen in de boekenbijlage van dagblad Trouw

Avonturier, revolutionair, strijder, icoon. Om Ernesto ‘Che’ Guevara, hét symbool van de Cubaanse revolutie en de rechterhand van Fidel Castro, hangt in sommige kringen nog altijd een geur van heiligheid. De uitgever van Een gloedvolle revolutionaire groet, een verzameling van Che Guevara’s brieven uit de periode 1947-1967, lijkt deze lezersschare op het oog te hebben.

Met het predicaat ‘een buitengewoon mens’ prijst uitgeverij Athenaeum de grondlegger van het guerrillacommunisme aan. Che Guevara (1928–1967) speelde een ­belangrijke rol tijdens de communistische revolte in het Cuba van de jaren vijftig van de vorige eeuw. Che koppelde charisma aan daadkracht. Iedereen die destijds ook zo’n heilsstaat verwachtte, kreeg mede door hem uitzicht op een alternatieve vorm van revolutie, die van de guerrilla op het platteland.

Getekend, Stalin II

Een groot deel van de brieven in dit boek is pas sinds vorig jaar toegankelijk. Ze tonen zijn ontwikkeling van student medicijnen tot militiestrijder en revolutionair politicus. Zijn vormende periode als jongeman is verreweg het boeiendste deel van de chronologisch geordende bundel.

Net als veel Latijns-Amerikaanse intellectuelen weet hij de misstanden op het continent aan de invloed van de Verenigde ­Staten (‘Yankee-imperialisme’). Marx (‘de heilige Karel’) en Stalin waren zijn grote inspiratiebronnen; zo nam hij van die laatste de opvatting over dat bruut geweld tegen tegenstanders legitiem was. Een brief aan zijn tante ondertekent hij met ‘Stalin II’.

Maar echt een vinger op zijn ontwikkelingen leggen aan de hand van deze brieven is lastig. Daarvoor is zijn ze te fragmentarisch, te weinig systematisch en bieden ze te weinig context. Een goede brievenschrijver geeft ­inzicht in zijn binnenwereld, waardoor de motieven achter zijn daden zichtbaar worden. Dat gebeurt hier niet. Che was óf geen briljant schrijver óf deze selectie valt heel beroerd uit.

Een aanzienlijk deel bestaat uit rapportages, frontberichten en beleidsanalyses die de dagelijkse beslommeringen niet overstijgen. Ook lezen we correspondentie van ‘commandant’ Che uit zijn tijd als ­minister. Schrijft hij als politiek leider dan lezen we rooddooraderd proza dat zo uit de propagandamolen lijkt te zijn gerold.

Of hij stuurt versleten gemeenplaatsen rond. Een voorbeeld, over zijn strijd op het platteland: ‘Gaandeweg leerden we dat een guerrillero alleen, zonder de steun van andere guerrillero’s niets kan uitrichten’.

Van genezer tot revolutionair grootinquisiteur

Aan het beeld van onverschrokken held van de revolutie tornt deze uitgave nergens. Sterker, de beknopte inleidingen die bij elk hoofdstuk staan, slaan regelmatig een hagiografische toon aan. Zo wachtte Che Guevara ‘talloze verantwoordelijke taken’ in de eerste jaren van de revolutie in Cuba. Werk dat hij ook nog eens met ‘vastberadenheid, creativiteit en scherpzinnigheid’ op zich nam.

Let wel, dit gaat over de man die als minister van industrie medeverantwoordelijk was voor de totale economische ontwrichting van Cuba. Dit is een manier van schrijven uit de Koude Oorlog. Up-to-date is de bundel, die samengesteld werd door het Che Guevara Studiecentrum in Havana, niet te noemen.

Ronduit kwalijk is het dat de gewelddadige kant van Che onbesproken blijft. Nergens komt aan de orde dat hij als onverbiddelijke tribunaalvoorzitter optrad bij het snelrecht waaraan de aanhangers van Batista, de dictator die Castro en de zijnen verdreven, werden onderworpen en die veelal eindigde in executies. Ja, in één brief refereert Che er zelf aan. Daarin leest hij een criticus de les: ‘De executies beantwoorden niet alleen aan een behoefte van het Cubaanse volk, maar ook aan de wil van het volk’.

Van genezer van zieken was hij veranderd in een revolutionair grootinquisiteur.

Ernesto Che Guevara
Een gloedvolle revolutionaire groet. Brieven 1947-1967
Vert. Brigitte Coopmans en Henriëtte Aronds
Athenaeum; 376 blz. € 25

Boekbespreking: Ad van Liempt ontdekt de jaren vijftig

Historicus en journalist Ad van Liempt, die veel succesvolle boeken over de Tweede Wereldoorlog schreef, heeft nu ook de jaren vijftig ontdekt. Hoe gaat hem dat af? Voor Trouw las ik zijn nieuwe boek ‘De roaring fifties’, dat bij uitgeverij Balans verscheen.

Vergeet de landerigheid uit De Avonden van Reve. Ja, u hoort het goed, de jaren vijftig waren bruisend. Oké, de gevel van het door verzuiling, religie en traditie gedicteerde gebouw was nog intact. Maar achter die façade gistte het. Bij een maatschappelijke voorhoede bestuurders, ondernemers en kunstenaars groeide een steeds sterkere overtuiging dat de instituten en ideeën die de basis vormden van het maatschappelijke bestel achterhaald waren.

Boeken over de jaren vijftig zijn de laatste jaren steevast een publiekshit. Of het nu een nostalgisch boek is (Gouden jaren van Annegreet van Bergen) of serieuze kost over de zware jaren na de oorlog in Duitsland (Wolfstijd van Harald Jähner). Ad van Liempt, journalistieke veteraan (Nos, Nova), programmamaker (Andere tijden) en schrijver van een reeks succesvolle boeken over de oorlog, heeft zijn vizier nu ook gericht op dit tijdvak. In De roaring fifties positioneert hij de wederopbouwjaren als een tijd van vernieuwing die preludeert op de flowerpower van de jaren zestig.

Huisvrouwenland

Neem een van de markantste vrouwen in Van Liempts boek, psycholoog Mary Zeldenrust-Noordanus. Zij liep als vrouw duidelijk voor de troepen uit. Zo voorzag zij het einde van Nederland als ‘huisvrouwenland’. Minstens zo baanbrekend was haar overtuiging dat elk mens eigen keuzes mocht maken als het ging om seksualiteit. Verscheen zij op tv, dan kon de omroep rekenen op boze brieven.

Naast Zeldenrust-Noordanus bestaat Van Liempts boek uit tien andere portretten van mannen en vrouwen die een rol van betekenis speelden in de kunsten, media, economie en politiek. Denk aan supermarktondernemer Albert Heijn, minister Marga Klompé of ‘vijftiger’ Remco Campert. ‘Doordouwers’ noemt hij deze wegbereiders van zaken die voor ons vanzelfsprekend zijn.

Continuïteit dus en geen breuk, al zat de oude orde nog stevig in het zadel. De Vara-leiding vond het nog heel vanzelfsprekend om Annie M.G. Schmidt op de vingers te tikken. Haar vergrijp? Ze gebruikte termen als ‘kontje’, ‘verrek’ en ‘stik’. De oude moraal was ogenschijnlijk nog oppermachtig, maar wie scherp keek zag een stevige laag craquelé, stelt Van Liempt. Over het algemeen lukt het Van Liempt aardig om op persoonlijk niveau een schets te geven van de veranderingen die in de lucht hingen. Al is niet elke persoon even goed getroffen. Neem ingenieur Johan van Veen, het brein achter de Deltawerken. Was hij echt zoveel revolutionairder dan zijn voorganger Cornelis Lely, ver vóór de oorlog al de bedenker van Afsluitdijk en Flevopolder?

Stan Huygens Journaal

Dan mikt Van Liempt bij de vrijwel in vergetelheid geraakte jazzpianiste en zangeres Pia Beck beter. De voortvarendheid waarmee zij zich in de kijker speelde van het Stan Huygens Journaal in de Telegraaf doet nog steeds eigentijds aan. Societyjournalistiek was een nieuw fenomeen en Beck haakte handig aan bij de groeiende behoefte aan entertainment. ‘Zij was in de jaren vijftig de nieuwe tijd zelf’, schrijft Van Liempt.

Het is goed dat Van Liempt meehelpt om het vooroordeel te slechten dat de vijftiger jaren louter een muffe periode waren. Al is hij er, bijna een kwarteeuw nadat historicus James Kennedy repte over ‘Nieuw Babylon in aanbouw’, allerminst vroeg bij, sterker: hij steunt vrijwel uitsluitend op inzichten en werk van tal van historici en biografen voor hem, met name historicus Hans Rigthart. Een en ander tikt Van Liempt evenwel op met een soepele, journalistieke pen.

Lees de tekst ook op de website van Trouw

Gevleugelde geschiedenis van Nederland

Binnenkort verschijnt er bij uitgeverij Ambo Anthos een heel fijn cultuurhistorisch vogelboek: Gevleugelde geschiedenis van Nederland. Ik schreef het hoofdstuk over theologieprofessor Adriaan van Veldhuizen, die honderd jaar geleden drukker was met mussen en merels dan met het uitpluizen van de Schrift. Van zijn hoogleraarssalaris kocht hij een stuk grond op de heide bij Tynaarlo, destijds nog woest en ledig land. Adderhorst noemde hij het houten huis dat hij op die plek bouwde.

Een paar maanden geleden keek ik wat er nog over is van het vogelparadijs dat hij destijds maakte op zijn landgoed in Tynaarlo. Wat blijkt? Zijn kleinzoon, eveneens theoloog én groot natuurliefhebber, zwaait er tegenwoordig de scepter. Hij woont nu op Adderhorst.

Elke Wiss: ‘Praktische filosofie is mijn sportschool’

Een filosoof die pleit voor discipline en structuur. Voor Filosofie Magazine sprak ik uitgebreid met praktisch filosoof Elke Wiss. Goed en doordacht denken is nog niet zo makkelijk, stelt zij. ‘Onze geest pakt alles wat voorbijkomt. De ene gedachte na de andere.’ Hoe dan wel moet? Welnu: trainen, trainen, trainen. Zo moet het je uiteindelijk lukken om één gedachte langer dan een paar seconden vast te houden en zorgvuldig te bekijken.

lees hier het hele interview:

Historicus Jan Konst over zijn eigen, ‘verloren’ generatie

INTERVIEW DAGBLAD TROUW – Vijftigers van nu, geboren rond 1965, hebben opvallend vaak dezelfde: ze willen zelf beslissen, eigen morele oordelen vellen, niet onderworpen zijn aan gezag van anderen. Bevrijdend? Zeker, al hangt er wel een prijskaartje aan die ik-mentaliteit, ontdekte schrijver en hoogleraar in Berlijn Jan Konst.

Een herfstbui valt met bakken uit de hemel als de gedachten van Jan Konst veertig jaar teruggaan in de tijd. Hij zit in een koffietentje in de Utrechtse wijk Lombok, pal tegenover de Antonius van Paduakerk. Konst zet een bril op zijn neus om de stortregen beter te bekijken. Terwijl hij zijn blik op de druppels richt, begint hij te vertellen over het beeldbepalende gebouw waarvan de klokkentoren ver boven de wijk uitsteekt.

Konst: “Toen ik begin jaren tachtig in de schaduw van die kerktoren een studentenkamer betrok, kreeg ik als gedoopt katholiek nog een brief van het parochiehoofd: ook ik was welkom om de heilige mis bij te wonen.” Het mocht niet baten. “Niks mee gedaan.”

Hij bleek niet de enige voor wie het oude verhaal geen kracht meer bezat. Met hem lieten leeftijdsgenoten massaal het geloof versloffen. Inmiddels roepen de klokken van de Paduakerk al enige tijd geen kerkgangers meer op. Het bedehuis is ‘onttrokken aan de eredienst’, zoals dat heet.

Petite Histoire
Jan Konst (Utrecht, 1963) haalt het verhaal ook op in zijn nieuwe boek Na de revolutie. Kind van de jaren zeventig. Konst, die van huis uit neerlandicus is (zie kader), stelt daarin in zijn jeugdjaren centraal.

Het boek verweeft zijn eigen biografie met die van de belangrijkste historische en sociologische ontwikkelingen in jaren zestig, zeventig en tachtig. Hij blijkt een vaardig schrijver, die de grote lijnen naadloos laat overgaan in de petite histoire van het eigen leven, steevast gekruid met treffende beelden. Het is, met andere woorden, het grote verhaal van ontzuiling, secularisering en individualisering teruggebracht tot de proporties van één familie en in het bijzonder één persoon: de schrijver zelf.

Zijn persoonlijke verhaal is, zo stelt Konst, óók het verhaal van talloze leeftijdsgenoten. De eigen ervaringen, merkt hij in de loop van zijn boek op, zijn tegelijk die van een ander. En die constatering leidt tot overpeinzingen. Hij schrijft: “Is ieder van ons uniek? Ja, uiteraard, want niemand is inwisselbaar. En toch… Soms lijkt het of we met elkaar hetzelfde leven leiden. Dat onze hoogstpersoonlijke ervaringen weinig meer zijn dan variaties op een en hetzelfde thema.”

Wat is de betekenis van het individu in die grote sociologisch-historische ontwikkelingen?
“Iedereen past zich aan sociale contexten aan, we maken deel uit van grote historische ontwikkelingen. Je zou kunnen denken dat mijn boodschap is dat het individu de speelbal is van de geschiedenis, dat er geen individualiteit is.”

Lees het interview verder op de website van Trouw.

De nieuwe Juli Zeh: de ‘dorpsnazi’ als buurman

DAGBLAD TROUWDe nieuwste roman van Juli Zeh speelt zich wederom af op het Duitse platteland en is weliswaar geestig, maar stemt ook somber.

Het Oost-Duitse platteland is berucht om zijn hoeveelheid AfD-stemmers en extreem-rechtse sentimenten. En zowaar, bij hun eerste ontmoeting stelt de nieuwe buurman van Dora zich al voor als ‘de dorpsnazi’. Dat is slikken voor de 35-jarige Berlijnse, die tijdens de lockdown het grotestadsleven is ontvlucht.

Dora, die werkt bij een reclamebureau dat campagnes voor duurzame producten bedenkt­­, voelde zich al een tijdje niet meer senang in Berlijn. Werkstress, geen werkelijke vriendschappen, overal een correcte mening over hebben – dat soort dingen. Als haar vriend zich ook nog eens ontpopt als onheilsprofeet voor wie de coronamaatregelen niet streng genoeg kunnen zijn, zegt Dora haar oude leven vaarwel en betrekt ze met haar hondje een vervallen huis in het fictieve dorp Bracken.

Dorp? Eigenlijk eerder een vlek op de kaart. In Bracken ervaart men de werkelijkheid totaal anders dan in de Duitse hoofdstad. Een zieltogende gemeenschap waar mensen tegen heug en meug wat van het leven proberen te maken. Racistische grappen zijn er schering en inslag. Voor Dora (die op de Groenen stemt en verder gevangen zit in politieke correctheid) een wereld waar ze voorheen alleen in vooroordelen over sprak.

Meer dan een outcast

Centraal in Onder Buren, de nieuwe roman van Juli Zeh (1974), een van Duitslands succesvolste en productiefste schrijvers, staat de vriendschap tussen Dora en haar buurman Gote, de zelfverklaarde dorpsnazi. Bij elke sigaret die het duo samen opsteekt –er wordt stevig gepaft in deze roman – is het voor Dora lastiger om hem enkel te zien als outcast. De situatie wordt extra complex als Gote, die gescheiden is en samenwoont met zijn jonge dochter, ziek blijkt te zijn.

Net als in Ons soort mensen, haar eerdere roman die zich in een dorp op het Oost-Duitse platteland afspeelt en waar een strijd om een windmolenpark woedt, lukt het Zeh opnieuw om met een paar goedgekozen woorden karakters en situaties te schetsen. Soms bijna karikaturaal: ‘Bij de bushalte staat een halfverschroeidplexiglazen hokje, met een dienstregeling die niet meer tekst bevat dan een gelukskoekje en ook niet veel begrijpelijker is.’

Wat het platteland betreft weet Zeh trouwens waar ze het over heeft. De gepromoveerde juriste – naast haar schrijverschap werkt ze bij het hooggerechtshof Brandenburg als onbezoldigd rechter – verhuisde zelf in 2007 naar een dorp buiten Berlijn. Scherp maakt ze inzichtelijk dat de ‘bloeiende landschappen’ die de voormalige DDR na de val van de muur waren beloofd er nooit zijn gekomen. Zelfs niet in de meest letterlijke zin, de deelstaat Brandenburg, waar de roman is gesitueerd, heeft te maken met heftige verdroging als gevolg van klimaatverandering.

Rurale idylle

In de Duitse literatuur is de teloorgang van het platteland een populair thema. Denk aan de boeken van Dörte Hansen (MiddaguurHet oude land) die ook in Nederland geliefd zijn en waarin grote-stadmensen stuklopen op de rurale idylle. Zeh haakt hier ook bij aan, alleen blikt ze niet in nostalgie terug.

Zoals ze steeds doet in haar romans situeert Zeh de geschiedenis in de zeer recente actualiteit. En hoewel het een al corona is wat de klok slaat, weet ze die schijnbaar uitgekauwde pandemie vakkundig te overstijgen. De kwesties die ze aansnijdt, waren er al: racisme, politieke polarisatie, klimaatverandering, kloof tussen arm en rijk, noem maar op. De crisis vergroot ze extra uit.

Een hele waslijst aan onderwerpen passeert de revue, toch maakt het boek geen overladen indruk. Zeh laat de teugels nergens vieren, ze houdt de regie over die ene grote vraag: wat is de rol van het individu in de gemeenschap? Hoe leef je zo goed mogelijk samen, ondanks immense verschillen?

De dorpsgemeenschap laat ze daarbij zien in al haar dubbelzinnigheid. Zeh veroordeelt niet, dat laat ze wijselijk aan de lezer. In de Duitse pers kreeg ze daarom al het verwijt dat ze de gevaren van extreemrechts bagatelliseert. Nu zijn Duitse lezers van oudsher wat gevoeliger dan Nederlandse, wel bekruipt je het gevoel dat buurman Gote, die zich maar wat graag omringt met vage nazivrienden, erg makkelijk Dora’s sympathie weet te winnen. Het perspectief speelt daarbij ook een rol. De lezer beleeft Bracken zeer consequent vanuit het gezichtspunt van Dora, een nogal secundair reagerende vrouw.

Zeh werpt zich op als verdediger van de gewetensvrijheid

Die quasi-laconieke houding van Dora heeft te maken met de onderliggende notie van de roman. Zeh werpt zich op als verdediger van de gewetensvrijheid, zoals ze ook regelmatig in debatten en interviews doet. ‘De gedachten zijn vrij’, laat zij de hoofdpersoon ergens het bekende Duitse lied citeren. Een overmaat aan ideologie, van welk type dan ook, leidt tot verblinding en uitsluiting.

Zeh’s stijl kenmerkt zich door sobere en gedecideerde zinnen. Juist die nuchtere aanpak heeft een geestig effect, waardoor het maatschappijkritische Onder buren niet onder zwaarwichtigheid bezwijkt. Sterker nog, de adremme observaties van hoofdpersoon Dora lezen soms als een klucht. Maar het beeld dat Zeh schetst van de Bondsrepubliek is somber. Een natie in verval. Als literatuur een diagnose vermag te stellen van de mentale gesteldheid van een tijdsgewricht, dan stemt Onder buren allerminst gerust.

De vertaling is van Annemarie Vlaming.

Deze boekbespreking verscheen eerder in Trouw.