Jezus als seculiere filosoof

RECENSIE FILOSOFIE MAGAZINE -Atheïsten kunnen veel van Jezus leren, vindt Julian Baggini. Hij ontdoet de evangeliën van al het bovennatuurlijke.

De Britse publieksfilosoof Julian Baggini is atheïst. Toch betekent dat niet dat hij geen interesse heeft in het christendom. In zijn nieuwste boek, Een evangelie zonder God, stelt hij dat Jezus’ leer ook zeggingskracht heeft als die is ontdaan van goddelijke aspecten of claims over verlossing in een volgend leven. In het boek gaat hij op zoek naar een ‘seculiere morele filosofie’ die uit het evangelie te destilleren zou zijn. Hij concentreert zich daarbij enkel op de morele leringen van Jezus; wonderen laat hij achterwege.

Baggini komt tot de slotsom dat Jezus’ leer zeer wel in een seculiere mal te persen is. Het draait volgens hem allemaal om een transformatie van het zelf. Neem de term ‘koninkrijk der hemelen’, die Jezus in het evangelie naar Mattheüs gebruikt; in de andere evangeliën gaat het vaak over het ‘koninkrijk van God’. Met dat koninkrijk is volgens Baggini vooral een manier van ‘zijn’ in het hier en nu bedoeld, en niet een fijne plek na de dood.Ook een term als ‘kind van de Allerhoogste’ of ‘kind van God’ verwijst volgens Baggini niet naar iets transcendents. Volgens Baggini gaat het er hier om een ‘hoogstaand persoon’ te worden. Jezus gebruikte die woorden in de beroemde Bergrede bijvoorbeeld om volgelingen te beschrijven die ‘vredestichters’ zijn, hun vijanden liefhebben, goed doen en lenen zonder iets terug te verwachten.

Hoe ziet een seculiere variant van de christelijke leer er volgens Baggini nu precies uit? Neem de zelfopoffering die Jezus propageerde, bijvoorbeeld door anderen de spreekwoordelijke andere wang toe te keren en behoeftigen op te zoeken en te helpen. Door onze eigen zwakheid te accepteren, accepteren we onze afhankelijkheid van anderen en worden we bescheidener over onszelf en hoe goed we kunnen zijn, schrijft Baggini. En bij zorg voor de zwakkeren gaat het er niet om medelijden met ze te hebben; het zijn juist mensen die ons waardenstelsel op de proef stellen. Zij tonen, aldus Baggini, dat de ander dienen een hogere roeping is dan streven naar materieel gemak.

Het draait allemaal om een transformatie van het zelf

Wie het serieus aanpakt, wacht een tamelijk spartaans leven: materiële soberheid, absoluut pacifisme, diepe nederigheid. Makkelijk is het niet om dat allemaal consequent te verinnerlijken. Jezus’ uitspraak dat ‘velen geroepen zijn, maar weinigen uitverkoren’ heeft dan ook daar betrekking op, zo betoogt Baggini.

De aanpak van Baggini is soms wel wat speculatief. Als iets wat Jezus zei niet helemaal in zijn kraam te pas komt, merkt hij graag op dat Jezus wel iets anders bedoeld zal hebben. Bijvoorbeeld daar waar Jezus keihard oordeelt over zijn tegenstanders en hen ‘adderengebroed’ noemt. ‘Niet oordelen’, wat hij volgens Baggini elders juist leert, is in zo’n uitspraak ver te zoeken.

En zijn Jezus’ woorden eigenlijk wel filosofie te noemen? Jezus is een man van allerlei uitspraken (‘Ik ben de ware wijnstok’) en parabels of gelijkenissen (‘De zaaier’, ‘De wijze en de dwaze maagden’) en niet echt een man van een ondubbelzinnige morele leer.

Ook al heeft Baggini alle wonder­verhalen uit zijn versie van de evangeliën weggegumd, dan nog is het lastig een consistente leer te ontwaren. Met de ‘morele filosofie van Jezus van Nazareth’ bedoelt Baggini dan ook meer de levenshouding die Jezus propageert en die op een aantal punten navolging verdient dan een dichtgetimmerd betoog. Meer handelen dan denken. ‘Levenskunst’ zou een passender predicaat zijn geweest.

Baggini’s stijl is opmerkelijk fris en toegankelijk. Tijdens het lezen rijst wel de vraag voor wie dit boek bedoeld is. Baggini gaat ervan uit dat de lezer enige voorkennis bezit, aangezien hij zonder al te veel context rijkelijk verwijst naar episodes uit de Bijbel. Baggini zelf is christelijk opgevoed. Het lijkt erop dat hij mikt op een lezersschare met dezelfde achtergrond. Mensen bij wie het christelijke geloof kennelijk nog wat nasuddert en die ‘iets’ missen.

Voor de volledigheid herschreef Baggini de evangelieteksten. Dat ‘evangelie volgens Baggini’ is als bijlage bij het boek gevoegd. Om Baggini’s betoog te volgen was het niet echt nodig geweest; wel geven de extra pagina’s zijn boek wat volume, anders was het wel erg dun geweest.

Of Baggini’s verhaal echt zo contrair is aan de kerkelijke leer valt overigens wel te betwijfelen. In liberale en modernistische stromingen is zijn benadering schering en inslag. ‘Al het spreken over boven komt van beneden,’ schreef de ooit zeer populaire gereformeerde theoloog Harry Kuitert jaren geleden al.

Dit artikel verscheen in Filosofie Magazine nr. 2/2021

Een evangelie zonder God. Wat heeft Jezus ons nog te zeggen?
Julian Baggini, vertaald door Chiel van Soelen en Pieter van der Veen | Nieuw Amsterdam | 240 blz. | € 25,99

Het rollenspel van de eenzaamheid

RECENSIE FILOSOFIE MAGAZINE – Soms voelen we ons vervreemd van de rollen die we spelen in het dagelijks leven. Filosoof Marjan Slob analyseert in essay ‘De lege hemel’ de eenzaamheid die dat oplevert.

Eenzaamheid als een ziekte die twee keer zo dodelijk is als alcohol. Eenzaamheid als epidemie. Eenzaamheid waar zoveel jongeren mee te kampen hebben dat er een meldpunt voor is opgetuigd. Zomaar een greep uit recente krantenstukken. Het is duidelijk: heel wat Nederlanders zitten muurvast in hun isolement.

De afgelopen jaren is er een stroom boeken verschenen over de sociologische en psychologische kant van eenzaamheid.

Wie de titel van het nieuwe essay van Marjan Slob ziet (De lege hemel. Over eenzaamheid) zou zomaar kunnen denken dat zij in dit stramien verder marcheert. Maar je alleen voelen – sociale eenzaamheid dus – dat is waar het filosoof en publicist Slob in eerste instantie nu juist níét om te doen is. Het gaat haar om een filosofische duiding van eenzaamheid. Want, verzucht zij, die blijft zo dikwijls achterwege.

Lees verder in Filosofie Magazine nr. 11/2020

In ‘Mens/Onmens’ is Bas Heijne scherp, maar niet erg nieuw

DAGBLAD TROUW – In zijn essay over een versplinterde wereld komt Bas Heijne uit bij de Bergrede.

Op 15 april 2019 brandde de Notre-Dame in Parijs af. Bij het zien van de vlammen barstte menigeen in huilen uit. Op Twitter werden foto’s van het inferno gedeeld. Dit, was de teneur, was een teken. De smeulende kathedraal als symbool voor de ondergang van het christelijke Avondland.

In zijn essay ‘Mens/Onmens’ begint Bas Heijne met deze brand. De wijze waarop er op de gebeurtenis werd gereageerd, stelt hij, toont een diep conflict in de samenleving. Twee obsessies staan daarin centraal. Ten eerste identiteit, zoals uit het voorbeeld hierboven blijkt, en daarnaast waarheid. De brand kon simpelweg geen toeval zijn. Alsof een weggegooide sigaret zo’n vlammenzee had kunnen veroorzaken. De elite (president Macron, de media), klonk het op sociale media, verzwijgt het echte verhaal.

Dit giftige mengsel van identiteit en (on)waarheid doortrekt de hele maatschappij, stelt Heijne. Van de politiek tot en met de manier waarop we onszelf en anderen zien. Subjectieve beleving is leidend. Als ik het voel, dan is het waar. De ander is een leugenaar of een hypocriet. Opgehitst door de algoritmes van Facebook en Twitter raakt de samen­leving verdeeld in kampen. Werkelijkheid en beleefde werkelijkheid worden meer dan ooit verward.

Vervreemding en de bubble

Volgens Heijne, zo mag duidelijk zijn, verkeert de liberale democratie in crisis. Omgaan met verschillen, nuchterheid en rekening houden met diverse belangen, het dreigt allemaal het onderspit te delven.

Hoe kon het zover komen? Heijne zoekt het antwoord in ontwikkelingen binnen het liberalisme zelf. De mensheid zou na de implosie van het communisme nog maar één kant op gaan: meer markt, meer welvaart, meer individuele vrijheid. Een gouden toekomst wachtte. Bijgevolg werd het liberale denken niet meer serieus uitgedaagd. Politiek gaat sindsdien alleen nog om praktische oplossingen. Zie Mark Rutte, de premier die visie verwerpt.

Hierdoor hebben politici en beleidsmakers voor de tekortkomingen van het liberale project (groeiende ongelijkheid, mondiaal flitskapitaal, verlies van gemeenschapszin) geen goed alternatief. Vervreemding is het lot van de moderne burger. Heijne: “Vandaar de nieuwe hang naar de groep, de bubble, het houvast van de identiteit.” Het paradoxale is dat het liberalisme zichzelf in de voet schiet.

Uit de echokamer van veiligheid stappen

Heijne slaagt erin om in een beperkt aantal pagina’s een analyse te geven van dieperliggende oorzaken achter schijnbaar geïsoleerde gebeurtenissen. Al is dit verhaal over de crisis van de liberale democratie wel vaker verteld. Ook door Heijne zelf. Voor de VPRO maakte hij twee jaar geleden de tv-serie ‘Onbehagen’. Citaten hieruit komen nu terug. In NRC schreef hij eveneens over deze kwesties. Wie dat allemaal tot zich nam, leest niet veel nieuws.

Hoe overstijgen we het deel­belang? Wat betekent het om mens te zijn in dit versplinterde geheel, luidt een andere belangrijke vraag in dit essay. In zijn slotpleidooi komt Heijne verrassend genoeg uit bij het christendom, preciezer, de Bergrede. In die beroemde passage (Matteüs 5) roept Jezus op om vijanden lief te hebben.

Die woorden hebben ook buiten de religieuze context waarde. Heijne ziet ze als ‘existentiële aansporing’ om uit de echokamer van veiligheid te stappen. Angela Merkel met haar Wir schaffen das is voor hem het lichtend voorbeeld. Zij was niet naïef met het binnenlaten van vluchtelingen, maar stelde een noodzakelijke daad. Al is het aldus Heijne ‘een hondsmoeilijke opdracht’ om verschil te overbruggen.

Deze passage, bijna kanseltaal, vormt een contrast met de analytische afstandelijkheid uit de eerste twee delen van het essay. Zijn boodschap is waardevol, maar niet nieuw. ­Eigenlijk is dit het verhaal dat in elke modale PKN-kerk te horen is. En ook in het politieke debat is de bijbelpassage niet onbekend. Denk aan de ‘Bergrede’ van Willem Aantjes, een klassieker uit de Nederlandse politieke geschiedenis.

Is dat gebrek aan nieuwigheid erg? Niet per se. In tijden waarin nieuw-rechts zich graag als ware hoeder van het christendom opwerpt, kan niet vaak genoeg worden gewezen op deze bijbelverzen.

De vraag is alleen of Heijne zelf helemaal gelooft in zijn receptuur. Wel als een persoonlijke ethiek, lijkt het, maar niet als een maatschappelijk breed gedragen verhaal. De ondertoon van het essay is daarvoor te somber. Heijne klinkt vermoeid. Wat dat betreft had hij makkelijk met een andere zin uit de Bergrede kunnen eindigen: ‘Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen last.’

Bas Heijne
Mens/Onmens
Prometheus; 128 blz. €19,99 

Deze recensie verscheen eerder in Trouw

Op zoek naar Goethe in de Harz

DAGBLAD TROUW – Duitse bossen zijn heerlijk om kilometers te maken in lente, herfst en zomer. Maar hoe is wandelen in een winters bos in de Harz, met korte dagen en het karige kleurenpalet zwart, bruin en grijs?

Torfhaus heet een wintersportplaats te zijn. Sinds de negentiende eeuw is het plaatsje, juist door de hoge ligging, de klassieke toegangspoort tot de Brocken. Maar van skiën of langlaufen is door het warmer wordende klimaat steeds minder vaak sprake. Ook deze winter is er geen witte laag. De skipiste ligt er verpieterd bij. Het is er uitgestorven, ook op de Goetheweg. Hoe anders dan in de zomer, als wandelaars soms met drommen de berg bestijgen. Alleen het geklop van een specht weerklinkt.

Wij gaan lopen in de Harz, het middengebergte in het midden van Duitsland. Over de Goetheweg. Een wandeltocht van het dorp Torfhaus naar de Brocken, die met 1140 meter de hoogste berg van Noord-Duitsland is. Goetheweg? Ja, dit pad is genoemd naar Johann Wolfgang von Goethe, de schrijver van ‘Het lijden van de jonge Werther’ en de dichter van het tweedelige epos ‘Faust’. Goethe bezocht drie maal de Harz. De eerste keer, in de winter van 1777, liep hij meteen naar de Brocken. Daarmee was hij, voor zover bekend, de eerste toerist die in dit jaargetijde naar de top klom.

De Harz en de Brocken zijn omgeven met mythen en sagen. Ook vandaag spookt het er behoorlijk. Wat aan het begin van de tocht voelde als een matig briesje, klinkt halverwege de klim al als een stevige branding in de toppen van de sparren. Eenmaal boven woedt een heuse storm.

Lees verder op de website van Trouw, waar dit artikel op 9 februari 2020 verscheen.

Vader en zoon op missie in de tropen

DAGBLAD TROUW – Mar Oomen beschrijft hoe de katholieke missie haar grootouders en ouders in de greep hield.

Dit boek had best ‘Vaders en zonen’ kunnen heten, ware het niet dat deze titel al enige tijd vergeven is. Mar Oomen, journalist en antropoloog, beschrijft in ‘Missievaders’ de loopbaan van haar vader en grootvader. Beide mannen waren tropenarts en, niet onbelangrijk voor het verloop van de geschiedenis, katholiek.

Het boek is geboren uit tal van onbeantwoorde vragen. Waarom werd er thuis nauwelijks over grote delen van het verleden gesproken? Er moeten, dacht Oomen (1961), ‘dingen’ gebeurd zijn. Welnu, dat blijkt te kloppen.

Kort de feiten. In 1933 vertrekt Janus Oomen, grootvader van de auteur, met zijn vrouw Stans en hun gezin naar Nederlands-Indië. Samen zijn ze overtuigd van de superioriteit van de rooms-katholieke variant van het christendom. Een zelfbewuste missie-arts is hij, een man die naast gezondheidszorg ook geloof wil brengen. ‘Emigranten voor God’, noemt Oomen hen. Dat de tijd van Nederland als koloniale mogendheid op zijn einde liep wisten zij uiteraard nog niet. Voor hen werd er aan de ander kant van de aardbol nog onbekommerd ‘iets groots verricht’.

Tijdens de Japanse bezetting belandt de familie in een kamp. Ze overleven het, net als de chaotische Bersiap-periode daarna. Ervaringen die vreselijk zijn, blijkt uit de beschrijvingen van Oomen, maar die Janus en Stans ook stijven in al hun overtuigingen.

Oudste zoon Dries ontkomt er niet aan om in de voetsporen van zijn vader te treden. Eind jaren vijftig vertrekt hij als tropenarts met zijn vrouw Pauke naar Afrika. Alleen waait de wind inmiddels uit een andere hoek. Kerkelijk geïnspireerde hulp staat in een kwade reuk. Zoetjesaan ook bij Pauke: ‘Zo uit de hoogte en bedillerig’. In 1968 rijdt hij met zijn gezin vanuit Ethiopië naar Nederland. Terug krijgt hij te kampen met manische depressiviteit waardoor normaal functioneren onmogelijk wordt.

Dit is niet een zoveelste familieverhaal. Oomen slaagt er telkens in om haar hoofdpersonen te plaatsen in de maatschappelijke ontwikkelingen waar zij onderdeel van uitmaken. Haar grootouders geeft ze kleur tegen de achtergrond van de katholieke emancipatie in Nederland, haar ­vader Dries wordt bepaald door de jaren zestig. Die voelt in tegenstelling tot zijn vader steeds meer voor door de overheid gefinancierde ontwikkelingssamenwerking. “Missionaris was opeens een vies woord geworden. Wilde je bij de tijd zijn dan noemde je jezelf ontwikkelingswerker”, tekent ­Oomen op. Ook daarvan weten we inmiddels de afloop.

Verstehen slaat Oomen hoger aan dan (ver)oordelen. Zo blijft zij gelukkig uit de buurt van modieus geklets over witte schuld. Niet dat Oomen onkritisch is, zeker niet. Zo schetst zij haar grootouders als echtpaar dat met de beste bedoelingen aan de slag gaat. Tegelijkertijd zijn zij typerend voor de ‘geborneerde blanke arrogantie’, zoals de Leidse historicus J.J. Woltjer de Nederlandse koloniale houding ooit omschreef. Janus en Stans bleven ‘geklonken aan de imperialistische macht’, merkt Oomen op. Iets wat scherp blijkt uit Stans’ onvermoeibare pogingen om de bewoners van ‘hun’ dorp ­Tomohon de reidansen aan te leren die ze opdeed in de katholieke jeugdbeweging. Paternalisme ten top.

IJzeren greep

Een van de hoofdthema’s is zoals gezegd de verhouding tussen vader en zoon. Door dit psychologische krachtenspel krijgt het boek een extra kwaliteit. De ware tragiek is dat haar vader Dries er niet in slaagt zich te ontworstelen aan de ijzeren greep van diens vader Janus. Diens missiedrang richt zich niet enkel op de verre naaste. Zoon moet afmaken waarmee vader begonnen was. Dat wreekt zich op dramatische wijze. Onzeker en belast met een kwakkelende psyche raakt hij in de knoop met zichzelf en zijn omgeving. De bekroning van zijn loopbaan is niet het hoogleraarschap tropengeneeskunde, zoals zijn vader zo vurig wenste, maar een veredeld bijbaantje als schrijver van lemma’s in een compendium.

Dit boek is af, concludeert de lezer die onder aan de laatste pagina is beland. Oomen is gedetailleerd waar het moet, maakt vaart waar het kan. Niet meer dan vier hoofdpersonen telt het boek: haar grootouders en haar ouders. Op die vier houdt ze krachtig greep. Een beperking is dat niet, integendeel. In driehonderd pagina’s werpt Oomen licht op een al bijna vergeten deel van het recente verleden, en geeft ze een indringend beeld van wat het streven om de wereld te verbeteren met mensen kan doen.

Mar Oomen
Missievaders, een familiegeschiedenis van katholieke wereldverbeteraars
Atlas Contact; 312 blz. € 22,99

Deze recensie verscheen op 16 november 2019 in dagblad Trouw, Letter & Geest