DAGBLAD TROUW – De nieuwste roman van Juli Zeh speelt zich wederom af op het Duitse platteland en is weliswaar geestig, maar stemt ook somber.
Het Oost-Duitse platteland is berucht om zijn hoeveelheid AfD-stemmers en extreem-rechtse sentimenten. En zowaar, bij hun eerste ontmoeting stelt de nieuwe buurman van Dora zich al voor als ‘de dorpsnazi’. Dat is slikken voor de 35-jarige Berlijnse, die tijdens de lockdown het grotestadsleven is ontvlucht.
Dora, die werkt bij een reclamebureau dat campagnes voor duurzame producten bedenkt, voelde zich al een tijdje niet meer senang in Berlijn. Werkstress, geen werkelijke vriendschappen, overal een correcte mening over hebben – dat soort dingen. Als haar vriend zich ook nog eens ontpopt als onheilsprofeet voor wie de coronamaatregelen niet streng genoeg kunnen zijn, zegt Dora haar oude leven vaarwel en betrekt ze met haar hondje een vervallen huis in het fictieve dorp Bracken.
Dorp? Eigenlijk eerder een vlek op de kaart. In Bracken ervaart men de werkelijkheid totaal anders dan in de Duitse hoofdstad. Een zieltogende gemeenschap waar mensen tegen heug en meug wat van het leven proberen te maken. Racistische grappen zijn er schering en inslag. Voor Dora (die op de Groenen stemt en verder gevangen zit in politieke correctheid) een wereld waar ze voorheen alleen in vooroordelen over sprak.
Meer dan een outcast
Centraal in Onder Buren, de nieuwe roman van Juli Zeh (1974), een van Duitslands succesvolste en productiefste schrijvers, staat de vriendschap tussen Dora en haar buurman Gote, de zelfverklaarde dorpsnazi. Bij elke sigaret die het duo samen opsteekt –er wordt stevig gepaft in deze roman – is het voor Dora lastiger om hem enkel te zien als outcast. De situatie wordt extra complex als Gote, die gescheiden is en samenwoont met zijn jonge dochter, ziek blijkt te zijn.
Net als in Ons soort mensen, haar eerdere roman die zich in een dorp op het Oost-Duitse platteland afspeelt en waar een strijd om een windmolenpark woedt, lukt het Zeh opnieuw om met een paar goedgekozen woorden karakters en situaties te schetsen. Soms bijna karikaturaal: ‘Bij de bushalte staat een halfverschroeidplexiglazen hokje, met een dienstregeling die niet meer tekst bevat dan een gelukskoekje en ook niet veel begrijpelijker is.’
Wat het platteland betreft weet Zeh trouwens waar ze het over heeft. De gepromoveerde juriste – naast haar schrijverschap werkt ze bij het hooggerechtshof Brandenburg als onbezoldigd rechter – verhuisde zelf in 2007 naar een dorp buiten Berlijn. Scherp maakt ze inzichtelijk dat de ‘bloeiende landschappen’ die de voormalige DDR na de val van de muur waren beloofd er nooit zijn gekomen. Zelfs niet in de meest letterlijke zin, de deelstaat Brandenburg, waar de roman is gesitueerd, heeft te maken met heftige verdroging als gevolg van klimaatverandering.
Rurale idylle
In de Duitse literatuur is de teloorgang van het platteland een populair thema. Denk aan de boeken van Dörte Hansen (Middaguur, Het oude land) die ook in Nederland geliefd zijn en waarin grote-stadmensen stuklopen op de rurale idylle. Zeh haakt hier ook bij aan, alleen blikt ze niet in nostalgie terug.
Zoals ze steeds doet in haar romans situeert Zeh de geschiedenis in de zeer recente actualiteit. En hoewel het een al corona is wat de klok slaat, weet ze die schijnbaar uitgekauwde pandemie vakkundig te overstijgen. De kwesties die ze aansnijdt, waren er al: racisme, politieke polarisatie, klimaatverandering, kloof tussen arm en rijk, noem maar op. De crisis vergroot ze extra uit.
Een hele waslijst aan onderwerpen passeert de revue, toch maakt het boek geen overladen indruk. Zeh laat de teugels nergens vieren, ze houdt de regie over die ene grote vraag: wat is de rol van het individu in de gemeenschap? Hoe leef je zo goed mogelijk samen, ondanks immense verschillen?
De dorpsgemeenschap laat ze daarbij zien in al haar dubbelzinnigheid. Zeh veroordeelt niet, dat laat ze wijselijk aan de lezer. In de Duitse pers kreeg ze daarom al het verwijt dat ze de gevaren van extreemrechts bagatelliseert. Nu zijn Duitse lezers van oudsher wat gevoeliger dan Nederlandse, wel bekruipt je het gevoel dat buurman Gote, die zich maar wat graag omringt met vage nazivrienden, erg makkelijk Dora’s sympathie weet te winnen. Het perspectief speelt daarbij ook een rol. De lezer beleeft Bracken zeer consequent vanuit het gezichtspunt van Dora, een nogal secundair reagerende vrouw.
Zeh werpt zich op als verdediger van de gewetensvrijheid
Die quasi-laconieke houding van Dora heeft te maken met de onderliggende notie van de roman. Zeh werpt zich op als verdediger van de gewetensvrijheid, zoals ze ook regelmatig in debatten en interviews doet. ‘De gedachten zijn vrij’, laat zij de hoofdpersoon ergens het bekende Duitse lied citeren. Een overmaat aan ideologie, van welk type dan ook, leidt tot verblinding en uitsluiting.
Zeh’s stijl kenmerkt zich door sobere en gedecideerde zinnen. Juist die nuchtere aanpak heeft een geestig effect, waardoor het maatschappijkritische Onder buren niet onder zwaarwichtigheid bezwijkt. Sterker nog, de adremme observaties van hoofdpersoon Dora lezen soms als een klucht. Maar het beeld dat Zeh schetst van de Bondsrepubliek is somber. Een natie in verval. Als literatuur een diagnose vermag te stellen van de mentale gesteldheid van een tijdsgewricht, dan stemt Onder buren allerminst gerust.
De vertaling is van Annemarie Vlaming.
Deze boekbespreking verscheen eerder in Trouw.